Feest der herkenning·Overpeinzingen

Wie dan leeft, dan zorgt

Geluiden van buiten snijden door de donkere nacht. Stemmen die overduidelijk van een feestje afkomen, voorbij razend auto’s, krakende fietsen, flarden muziek, een dreunende bas. De stilte versterkt de echo waarmee ze tegen de huizen opklimmen. Slaap is ver te zoeken met de warmte en de angst voor het aantrekken van muggen belet om het raam wagenwijd open te gooien.

Achter mijn ogen hangen de vertrouwde gezichten die ik vandaag in hoge mate heb gezien op het verjaarsfeest van zwager. De familie was op één broer na, die ziek thuis zat met zijn lieve trouwe vrouw, compleet en dat is daarmee iedere keer weer een klein wonder. We zijn met zovelen en allen gaan gestaag door. Voor lief was het een vernieuwde kennismaking met de meesten na al die jaren. Vierenveertig jaar geleden zag hij ze voor het laatst. Dat zijn heel wat decennia om bij te praten, jaren om te overbruggen, op de hoogte te raken van de huidige stand van zaken.

Met de broers haal ik jeugdherinneringen op, leuke en minder leuke, stoere en minder stoere, zelfs de littekens komen om de hoek kijken. Het leven heeft er hier en daar meer of minder rimpels in gebeiteld, maar het is opmerkelijk hoe tanig en sterk ze zijn. Krasse knarren, bedenk ik, en zoek de kleine jongens achter de meelevende ogen. Als het over voetbal gaat licht de blik op, maar het gaat ook over wat je bezielt in de huidige tijd, hoe de dagen slijten en de tijd nog sneller gaat. Kwalen en kwaaltjes worden lachend en schouderophalend uit de doeken gedaan. De familie heeft vooraan gezeten bij versleten knieën, heupen en knokige handen. Krom als oma Driehuis hoeven we niet te gaan, want alles is vervangbaar en maakbaar tegenwoordig.

Broerlief heeft zijn vriendin mee, waar bijna iedereen nog onbekend voor is en ze laat alle verhalen welgemoed over zich heen glijden, geamuseerde lach, soms verbazing. Hij en ik knippen ons eigen haar altijd, blijkt. Het zit kennelijk in de genen. Aan ons is een kappersbezoek niet besteed. Mijn hele leven lang al niet. Ze valt bijna van haar kruk van verbazing.

Van een van de jongens hoor ik dat onze vader een automonteur-opleiding heeft gekregen bij de politie, iets wat te doen gebruikelijk was in die dagen. Vakgericht en inzetbaar op meerdere fronten. Nooit geweten, ondanks dat hij altijd onder zijn auto voor de deur lag om wat te sleutelen. Ik dacht dat hij op dat gebied een selfmade man was. Lief vermaakt zich kostelijk, zie ik vanuit mijn ooghoeken en het doet deugd om hem zo op zijn gemak te zien. Zwager is helemaal jarig en zus is een echte gastvrouw, voegt zich bij elke tafel om een onderhoudend praatje te hebben en de aanwezigen op hun gemak te stellen. De gesprekken nemen een loop bij het wachten op je beurt bij de toiletten. Tante Truus maakt gewag van het feit dat mijn lach op die van zus lijkt, maar verder moet ze zoeken naar de gelijkenis. Een vrolijk gesprekje, ogenschijnlijk een niemendalletje, maar met veel informatie in een notendop voor de goede verstaander. Het leed filtert zich vanzelf. We hebben allemaal onze bagage.

De lunch laat zich smaken en alles is er in overvloed. We schuifelen langs ‘het lopend buffet’ een oer-Hollands recept van bolletjes, brood, zalm, kroket en vleeswaar, een overvloed aan kaas, frisse salade en vers fruit. De buiken zijn gevuld, de banden weer verstevigd, een laatste kring van overgebleven mensen, eindelijk het lied voor de jarige bij een laatste glas. Daarna nemen we afscheid, tot spoedig weer. Dag lieve familie, in de wetenschap dat je nooit weet of alles bij het oude blijft. Wie dan leeft, dan zorgt.