Vannacht schoof iedere keer de vraag, waar of ik de map met mijn etsen had gelaten, door mijn te wakkere brein. Het plan was er om een aantal voor de verkoop te gebruiken met als doel een bijdrage te kunnen leveren aan de rondreis door Europa van dochterlief en schone zoon, de kleine filosoof en zijn vertederende zus. In paniek speurde ik de boekenkasten op de werkkamer af, daarna die van de zolder en helemaal ten leste, door het voeteneind van het bed aan het oog onttrokken, vond ik de kostbare map. Alle doemscenario’s waren inmiddels voorbij gekomen. Was het per ongeluk in een kringlooptas beland, hadden we hem tussen de af te voeren weg-is-weg-mappen gestopt, tussen oude kranten misschien, in een verkeerde vuilniszak, en nog zowat van die ongelukkige ideeën.
Ik werd al miserabel als ik er aan dacht. De vertwijfeling liet de ochtend maar onrustig verlopen. Nu ze weer gevonden zijn, daalt de rust neer in de zonovergoten kamer, waar de zon een troostrijke stilte tovert in de plantenschaduwen op de muren, lief met dichte ogen in het zonnetje zit, in de paarse stoel en Pluis doezelt op haar troon onder de sagopalm.
De drie kleine glazen engeltjes voor het raam laten hun mozaïeken binnenkant met verve bewonderen. Terwijl achter hen op het balkon de pimpelmezen en de koolmezen aan hun dagelijkse pak-me-dan bezig zijn en in sierlijke boogjes rondvliegen. Ze hebben het vogelhuisje ontdekt en wippen er af en toe in. Misschien kiezen ze het als nieuw onderkomen. Gisteren zocht ekster bij de plantsoentjes op de parkeerplaats al naarstig naar de juiste tak en vloog er met een in zijn snavel weg. Is het al tijd voor nesten? ‘Hebban olla uogala nestas hagunnan hinase hi(c) (e)nda thu uuat unbidan uue nu’ of wel ‘Alle vogels zijn aan nesten begonnen behalve ik en jij. Waar wachten wij nog op’, was de indrukwekkende bekendste eerste zin in het Oudnederlands die ons werd bijgebracht tijdens literatuur. Het is er de afgelopen dagen zacht genoeg voor geweest, maar gisteren en vandaag staan de auto’s als witte beelden in een stevige ijslaag en is het krabben geblazen, zijn de platte daken van de schuren bedekt met een laag ijs en kringelt er meer rook uit de schoorstenen dan op de andere dagen.

Tussen de gevonden mappen vond ik ook de Hongaarse teksten terug die we tijdens de flessendans moesten zingen. Officeel werd het gezongen door Allami Nepi Egyuttes, de Hongaarse staatsgroep. We probeerden met onze alten het lied zo schel mogelijk te zingen. De vertaling stond er onder.
Door op naam te zoeken vind ik de oorspronkelijke uitvoering. Het is voor het eerst sinds twintig jaren dat het lied weer klinkt, een ontroerend wederhoren. Nooit geweten dat we, volgens de vertaling die er onder stond, uit volle borst zongen: ‘Neem mij tot vrouw als je wilt. want als je mij laat schieten, dan zul je nooit meer zo’n roos plukken. De pap wordt gebakken in een bronzen koekenpan. Ik zal ook een keer de bruid zijn. Vandaag de bruid, morgen vrouw en overmorgen de buurvrouw.’ En dat voor een vijftig jarige.
Die flarden verleden die zo de revue passeren zijn eigenlijk de kleine juweeltjes van de dag. Gisteren bij OP1 had een man het over verwondering. Hij wilde een site openen met kleine momenten van verwondering, waar mensen doorheen konden scrollen als ze er behoefte aan hadden te ontsnappen aan de harde werkelijkheid, maar wie de ogen er voor geopend heeft, komt ze elke dag in eigen omgeving tegen. Dat is het mooie van geluk. Soms ligt het tastbaar dichtbij.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.