Overpeinzingen

Dat zou eeuwig jammer zijn

Het was zo’n ijskoude donkere wintermiddag. De kleine blauwe stond op de grote parkeerplaats aan de overkant van het park. Het kleine weggetje tussen twee sloten in, oude verweerde knotwilgen langs de kant, sommige diep doorgebogen om de andere zijde te raken, gaf er een romantisch tintje aan. De wollige dames schaap rond de rui, als een wake rond de kribbe, werkten er al blatend aan mee. De kinderboerderij was sfeervol verlicht met lange snoeren kerstlampjes. Het kleine museum en de stal straalden beiden warm licht naar buiten.

Het museum was volgepakt met mensen, die allemaal op de opening van de tentoonstelling ‘IJs op de Lek’ waren afgekomen. Een grijze zee van voornamelijk vrijwilligers. Daar bovenuit torende de voorzitter die halverwege de trap stond en een openingswoord verkondigde. Het tentje van koek en zopie schonk hete gluhwein. Een mevrouw droeg vier wintergedichten voor en daarmee was de expositie een feit. Het was voor mooi te druk in het sfeervolle gebouw. Lief en ik bekeken de foto’s uitgebreid, kruiend ijs op de Lek, mensen aan het schaatsen en niet alleen op de uiterwaarden, in 1963 vroor zelfs de hele Lek dicht.

Er stonden en lagen schaatsen te kust en te keur, zoals te doen gebruikelijk. Friese doorlopers met en zonder krul, de rondschaatsen, oranje bindlinten in een bosje, de sleeën, waarvan we thuis de kleine hadden, winterse taferelen. Sterke verhalen, koud, kouder, koudst, klonken er bovenuit. Drie heren hielden de stoelen voor een informerende video gedurende de hele sessie bezet. Ze waren druk met elkaar in gesprek. Boven was een expositie van fotografen en kunstenaars. Ook daar sijpelde vooral de winter binnen. Een van de kunstenaars van een surrealistisch schilderij stak een sterk verhaal af over de mislukte ballonvaart van de gebroeders André ten tijde van de aardbeving in Limburg in de vroege jaren negentig.

Even daarvoor hadden we afspraken gemaakt over het te schrijven verhaal voor de tijdwijzer. Het was te druk om me goed te kunnen concentreren en na alles gezien te hebben, wandelden we weer, dik aangekleed, naar buiten, waar de winterkou om de oren sloeg. De stal met de hooibalen was zoals een stal op dat moment moest zijn.

Twee dwergzwijntjes, die over wel 24 verschillende knorretjes beschikten, lieten zich uitgebreid horen. Buiten was er een rode poes op het ijs die loerend in de berm haar kostje bij elkaar scharrelde en water dronk uit een wak. De molen stond roerloos te staan terwijl de dames schaap in de boomgaard luidkeels gewag maakten van hun honger. Winter. Hollandser kon het niet.

Op Facebook kwam er een artikel van de Correspondent voorbij. Het ging over rouw en hoe dat proces aan verandering onderhevig was in de loop der jaren. Dat er nu mogelijkheden waren via chatbot of deepfaketherapie te communiceren met de overledene en hen daadwerkelijk te zien en contact te maken. Het zette aan het denken. Tegenwoordig is er vaak een online nalatenschap van appjes, foto’s, uitspraken, alles wat ook het beeld levend kan houden.

Ik denk aan het overlijden van mijn moeder in een tijd dat we nog geen telefoontjes bezaten, social media er nog niet was en zij alleen haar dagboeken achterliet en haar gebeitelde naam op het familiegraf. Afscheid nemen kon pas, toen ik jaren later de dagboeken had verwerkt, maar eer ik daar aan toe was gingen er geruime jaren over heen. Door de taal die ze bezigde, de onderwerpen die ze aansneed, kwam ze weer helder terug in mijn herinneringen en nadat ik haar brieven aan lief en mij uitwerkte, die ze in de jaren zeventig schreef, werd ze nog jonger, als in die dagen. Het verleden verweefde zich in die tijd met het heden van toen en dat gaf een wonderlijke beleving. Zouden al die vormen van kunstmatige intelligentie de warme herinneringen niet doen verbleken, vraag ik me af, want dat zou eeuwig jammer zijn.