Een klein juweeltje in de tuin. Tussen de ravage van de afgelopen ongemoeide weken, waarin de tuin ongestoord mocht aanwassen, hadden de prachtige grote alliums de metamorfose ondergaan van volle paarse bloem tot ragfijne stralen met tranende parels aan het uiteinde. Alsof de natuur de vorser toezong als eenJacques Brel in zijn chansons: ‘Ne me Quitte pas.’ ‘Moi je t’offrirai toi des perles de pluie’

In hoog tempo ging ik aan de slag. Leverkruid en brandnetels en de welig tierende gele kornoelje moesten het ontgelden. Met de gebracede linkerhand vasthouden, met de rechter trekken. Rücksichtslos, want er was dringend behoefte aan zuurstof en licht, lieten de dapperen onder het struweel me weten. Daar kwam een bescheiden hibiscus te voorschijn, de witte roos, de hemelsleutel wat uitbundiger, de vrouwenmantel aangedaan en uitgebloeid. De kruiwagen ontving de lading uitbundig. Wat een mens al niet vermag met een uurtje onkruid trekken. Toch zag je zo op het oog niet heel veel verschil. De flox stond fier boven al het onkruid uit te stralen, lang en levendig. Wie doet me wat. Te hooi en te gras in de bedden aan de zijkant nog wat meer uitgetrokken en verpieterde dahlia’s bevrijd. De kleine winterkoning kwam keuren, koppie scheef, twinkel in de kraalogen.

De inspanning was een weldaad. Moe maar voldaan krulden de letters zich in het tuinhandboek, dat bovenop de gedichtenbundel van Ineke Riem lag. ‘Hard gewerkt, puin ruimen, morgen gras maaien’. De oude kwam, nieuwsgierig door de activiteit in het maandenlange verstilde atelier, poolshoogte nemen. Argwanende vraag over twee mysterieus afgeknapte zonnebloemen op zijn getrokken grenslijn. Ik roemde de blauwe regen, die het goed deed. Binnenkort was het uitzicht slechts natuur.
Alles stond er nog, zoals ik het had achtergelaten. De gelukssteentjes van een lieve collega, een waddenbloempje gevat in een brokje oud groen gesteente, een mooi souvenir van dochterlief, de tekening van mij met een van mijn lievelingen uit een groep van lang geleden, de ezel met het vragende doek en haar kwasten. ‘Wanneer neem je ons weer eens ter hand’. Gauw, beloofd is beloofd.
Het dunne gedichtenbundel ‘Fantasii’ trok de aandacht. Of het zo moest zijn: ‘Ik leer hier de schoonheid van gescheurd, omgewaaid, afgebladderd. Maar hoog aan de hemel is de zon heel’. vertelt een strofe uit het gedicht ‘Weideboek’ en in ‘Stickers en fossielen’ vraagt ze zich af of er een zeebeving is geweest, omdat er van alles boven kwam drijven dat ze was vergeten. ‘Flarden van heel, heel vroeger,’ (..)’ De lichtgevende sterren op de jurk van mijn zusjes Barbie,/de bergkristallen van de geoloog uit de straat,/ gekleurde elastiekjes op een spijkerplankje,/de boot van bruin karton waarmee ik uit zou varen./ Het verleden dobbert in dit moment./(…). Om terug te duiken in je eigen vergeten herinneringen. Vooral die waarvan er geen Foto’s zijn gemaakt. Vaders gezicht achter de grijswitte rook, het vel op de hand van opa, waar mijn vel nu zoveel op lijkt, de grijze sliert langs het verhitte gezicht van oma, mijn moeder haar schoenen in de kast met de bobbel langszij alsof er een deel van haar was achtergebleven, de tuinboonschil met haar fluwelen binnenkant, een bad vol spinazie…dat boek wat nooit uit te lezen viel, Duikkie met zijn grijnzende glimlach en zijn morsige vingerloze handschoenen om de handvaten van een kist goudrenetten. Vergeten verleden in enkele woorden omhoog gehaald.

Een juweel tussen de andere juwelen. Ik was haar ook vergeten. Op de omslag een pentekening van een typemachine met links er bovenop een kleine bescheiden mot. Op dit ogenblik ligt er vlak voor mijn voeten een kleine bescheiden mot, andere kleur, maar met een eigen verhaal. Het past naadloos in de beleving.
De troost en schoonheid van ‘het ongeziene’…
LikeLike
❤️
LikeLike