Uncategorized

Wie weet ooit

Herinneringen lopen langs een rode draad door het leven. Wonderlijk hoe ze bij je blijven. Ze vervagen nauwelijks. Zelfs de bijbehorende teksten dreunen ze op, alsof er geen vuiltje aan de lucht is. ‘Te Middelharnis is een kind verdronken, sober berichtje in een avondblad, ’t stond bij een hooiberg, die had vlam gevat en bij een zolderschuit, die was gezonken’. In cadans lepelen de woorden zich omhoog. Ik moet 12 of 13 geweest zijn toen ik dit gedicht van Ed Hoornik las. Er zijn momenten, waarop het haarscherp boven komt drijven, omdat het direct binnenkwam.

Sinds gisteren is er dit memento: Het is donker in het kleine kamertje met de twee stapelbedden. Alleen het licht van de lantaarnpaal tovert een schouwspel van licht en donker op de muur. De kleine kantjil, het Javaanse hertje, komt aangewaaid, buigt, stapt statig verder. Een tweede komt erbij ze ontmoeten elkaar en begroeten elkaar, dan veranderen ze in een vogel, die klapwiekend wegvliegt. Schaduwspel.

Indra Kamadjodo: Kantjil

Bij die mijmering brengen de lange slanke vingers van Indra Kamadjodo de kleine kantjil tot leven. Vertelt de spannende avonturen met die valse gemene tijger, maar het kleine hert is hem altijd te slim af. Een van de eerste televisie-ervaringen. Het huis vol kinderen, de kleine buis, de zwartwit beelden en die wonderlijke man met zijn Indische tongval en die brede gebaren, zijn gefluister voert de spanning op, de intonatie ondersteunt het spel. En dan die handen, sierlijke handen met grote ringen. Alles wiebelt en rinkelt als hij sierlijk zijn zijwaartse passen zet. De rode draad is een vaag verlangen naar dat mysterieuze land, waar geesten nog dwalen en rond waren.

Jaren later is er de stille kracht van Couperus in een televisiebewerking. Bloedstollend spannend en niet in de laatste plaats door diezelfde verhalenverteller Kamadjodo, die de intro verzorgt en vertelt, waar die stille kracht voor staat. De Guna Guna, waarover je maar beter zwijgen kunt.

De rode draad loopt verder naar mijn allereerste grote cadeau in mijn dan nog prille bestaan. Een echte mechanische looppop. Een oom die op Indonesië voer, had het voor me meegenomen. Misschien wel omdat ik na zes jongens het eerste meisje was. Wat heeft ze me allemaal ingefluisterd? In ieder geval de liefde voor dat andere vreemde land.

De boeken van Couperus werden verslonden, evenals de dikke Multatuli en mijn eerste grote liefde was de nieuwkomer in het voetbalelftal van de broers, die dat land van omfloerste geheimen met zich meedroeg en van overzee gekomen was.

Later kwam het land terug in mijn jaren met de Wijze, die de erfdraden van een kwart Indisch uit had gesponnen tot het leren van Maleis, het luisteren naar krontjong en gamelan. Met wie ik de grote Pasar Malam Besar in Den Haag bezocht in de jaren zeventig. Java en Indonesië op een presenteerblaadje met zang, dans en vooral de heerlijkste gerechten, specerijen, mystieke geuren, batik, sarongs en kebaya’s. Mijn cobèk schafte ik daar aan.

De Cobèk en de voorbereidingen

Als ik die rode draad terug rol naar gisteren, blijft hij liggen onder mijn wijsvinger, die Java aanwijst op de wereldkaart. Malang om precies te zijn en daarom moest ik terug naar de prilste kennismaking met dit land, dat me na aan het hart ligt. Om al die memorabele ontmoetingen.

Als vegetarisch gerecht kies ik de Javaanse Lotèk met witte rijst en telor. Dan slaat de nostalgie in volle hevigheid toe. De oude Cobèk wordt uit het stof van lang geleden opgedoken en nu kan het feest der herkenning beginnen. Het vijzelen van de kruiden en pinda’s, de geuren die er vrij komen. De hete lombok rawit aan de vingers, nee niet in de ogen wrijven, het sauteren en wokken van de groenten, de krontjong muziek op de achtergrond. De Satesaus bij deze Lotèk is als een engeltje op je tong, zo heerlijk en niet te vergelijken met het gladde kant en klaar.

Het is de hoogste tijd om zelf scheppend bezig te zijn, dus teken en schilder ik de sawa’s na van een video. Dat ogenschijnlijk zo vredige tafereel, maar wat ploeteren en zwoegen in de broeiierige hitte betekent. En toch ligt ook daar het verlangen. Nog altijd. Wie weet, ooit.

Recept Lotek:

Ingrediënten: Eigenlijk alle beschikbare groenten, ik gebruikte ¼ spitskool, 250 gr spinazie, 250 gr taugé en 300 gr sperziebonen, handjevol doppinda’s of ongezouten pinda’s,1 el pindakaas,1 teentje knoflook,2 djeruk purutblaadjes/limoenblad, 2 el gula djawa, 2 tl asem, 1½ tl kencur, 1 lomboh of meer, je kunt het zo pedis maken als je zelf wilt wat zout, drie eetlepels water.

Bereiding: Maak de groenten schoon en blancheer/kook ze licht. Laat goed uitlekken en afkoelen.Wrijf de lomboh, de gepelde doppinda’s, de knoflook, de trassi en de djeruk purutblaadjes in een cobèk fijn tot een pasta. 3. Meng in een kom het gekookte water, de pindakaas, de asem, kencur, het zout en de gula djawa totdat alle kruiden goed opgelost zijn. De gula djawa zorgt ervoor, dat het sausje donker kleurt. Voeg hierna het kruidenpapje toe en roer goed door. 4. Meng de saus door de groenten en hussel dit goed door elkaar. Serveer dit mooi op een schaal. Lotèk kun je koud of lauwwarm eten Lekker met rijst of lontong! Selamat Makan.

4 gedachten over “Wie weet ooit

Reacties zijn gesloten.