Eenmaal aan de wandel over het zoutpad met Raynor Winn en haar man werd het moeilijk om af en toe een zijweg te nemen, omdat je nog wat moest slapen, of er een puzzeltje viel te doen, er zuurkool gemaakt moest worden voor zoonlief of er misschien toch nog iets spannenders was op de televisie. Vooral bij de act ‘Slaap’, was het verleidelijk door te blijven wandelen. Natuur werkte zowel mee als tegen, maar terwijl haar doodzieke echtgenoot steeds monterder werd, zwoegde zij zich door alle ontbereingen heen. De hitte, de rotsen, de distels en bramen, de onvriendelijke mensen, omdat ze al tijden niet meer in staat waren geweest te douchen, anders dan in zee en beek. En toch trok de vrijheid aan elke vezel van het lijf bij mij. Dat ongebonden zijn, dat principe van ‘Gods water over Gods akker laten vloeien en maar zien wat de toekomst brengen zou’. Inderdaad je hele bestaan van dorp naar dorp, van eten naar eten, van water naar water. De beschijvingen zijn prachtig en voor mijn ogen werd het net zo zeegroen en hemelsblauw, plukken witte zilvermeeuwen, sternen op een kluit, grijze bolletjes zeehond op de kliffen.

Ook hier was het adembenemend en wit, en ik dacht hen alvast vooruit in de winter, hoe overleefde je dat in een tent. ‘Verlang je niet naar de schaaats’, vroeg mijn dochter, toen ik even aanwipte om de dromenvanger voor de kleine filosoof te brengen. ‘Nog voor geen seconde’ was mijn antwoord, omdat onder het ijstrauma de jeugd lag van de barre winters uit de jaren vijftig. Met de blote knietjes boven de kriebelende gebreide kniekousen, de prikwollen borstrok, de gebreide onderbroek. Al prikkend op weg om te schaatsen op de afgravingen bij het nieuw te bouwen Overvecht. Bij hoge uitzondering de plusfour van broer aan, volgestopt met oude kranten, stijf als een opgestufte pop met stro in haar bast. Voorover buigen om de kleine Friese doorlopers onder te binden leverde al ijskoude vingers op, waar de natte handschoenen in de sneeuw geen warmte zouden brengen. Doorlopers waren de afglijders bij uitstek. Ik had menig onschudige maar vervloekte scheve schaats gereden, als dat had gemogen van de kerk. Nee, mijn lust tot schaatsen verging in de zilte tranen, die de kwellende winters brachten met de verkleumde vingers stijf onder de oksels geklemd bij de potkachel, jammerend van de pijn.

Dochterlief had thee en een zielig klein hoopje dochter op schoot onder een dekentje, met wangen als bellefleuren en wateroogjes. We hadden een boeiend gespre, naar aanleiding van een podcast over moederschap, die ze had beluisterd. Er werden richtlijnen gegeven bij emoties die plotseling op kwamen wellen, zoals boosheid of angst, felle reacties op iets wat door een ander werd gezegd. Het advies was: ‘Ga op de eerste plaats bij jezelf te rade waarom je zo reageert’. De meest natuurlijke ‘tottientel-methode’ die ik ken. In de wetenschap dat de ander zoiets zegt en dat het dus niet bij jou ligt, maar juist bij wat de ander voelt en denkt. Op zo’n moment kan je het van je af laten glijden als los zand na een mooie zomerse stranddag.Het draaide allemaal om dat ingenieuze spel van boodschapper en ontvanger, waarbij de toon ook een woordje meesprak. Wat maakte, dat het raakte op alle fronten, diepgraven maar, zo heerlijk om te doen. Er bestond niets moeilijkers dan heldere comunicatie.
Daar viel nog heel wat op door te borduren, straks op mijn fietsie, terwijl de wereld onder mijn denkbeeldige wielen wegvloeit en het voor mijn ogen helderwit opbolt in het park beneden voor mijn raam.

De thee was op, de boodschap vervuld en in de spiegelingen van het raam zweefden de lieverds in een wereld van wit. Je hoefde er je schaatsen niet voor onder te binden om een ijzige tred te houden. .
Een gedachte over “Om een ijzige tred te houden”
Reacties zijn gesloten.