Het grote huis was er weer vannacht, met het gat dat toegang gaf tot de zolder. Dit keer was ik met mijn moeder op verkenningstocht. Ze vond dat ronde gele gat verschrikkelijk. Het leek het meest op de slurf van een lange glijbaan in het zwembad, klimmen was schier onmogelijk. De kelder was al even onneembaar, dachten we aanvankelijk. Een soort doorgeefluik waar je je doorheen moest wurmen, maar er bleek een glasplaat voor de enorme entree te zitten en die kon gewoon open met een doorzichtig haakje. In de eerste zaal van de kelder stonden dieren. Een zwarte geit, wat schapen. De geit viel in een keer om en zijn kop rolde op de grond. Even had ik de neiging om het op te pakken en weer vast te pinnen. Dat deed ik toch maar niet. Er kwam een ambulance voor de geit en er werd een deken opgehouden voor het geheel, zodat de tweede zaal, waar iedereen film aan het kijken was, niets ervan zou merken.
Na de droom sudderde ik nog wat na, om het wonderlijke verhaal te laten betijen en droomde ik het terug om het te onthouden. Ik vroeg me af wat de betekenis kon zijn. Het huis ben je zelf. De zolder staat voor het intellect en de kelder voor het onderbewuste. Tel uit je winst. Een onbereikbaar intellect en een vaag onderbewuste als uitkomst. Het is niet de meest handige combinatie voor een mens. Gelukkig was mijn moeder ook heel duidelijk en zichtbaar. Zij staat voor de kracht in jezelf, die je voortstuwt en inspireert en de intuïtie en kennis, die diep in jezelf huist. Mooi, dat heft het onbereikbare intellect weer op.
Het is een kalme overpeinzing op een zonnige zondagmorgen. Toen ik koffie ging halen stond Pluis net op het punt om een halsbrekende stunt uit te halen. Ze had haar halve lijfje door de spijlen van het balkon gewrongen en stond klaar om de sprong te wagen naar de betonnen drager van het balkon aan het uiteinde. Er tussenin was de tuin van de buren, ongeveer een huislengte lager. Het platvormpje zelf waar ze op terecht zou komen niet groter dan poes. Snel haalde ik haar er tussenuit en schoof er wat bloempotten voor. Bedremmeld droop ze af.
Gisteren in de tuin kwamen er veel tuinders even kijken naar mijn Bernagie. Een van hen had een tuin twee tuinen naast mij. Haar tuintje leek kleiner, maar ze had dezelfde aanpak voor de tuin als ik. We wilden de natuur zoveel mogelijk ruimte geven en een natuurlijke uitstraling, geen borders en aangelegde paden, maar vrij en een tikje verwilderd. Met uitbundige bloemen en veel liefde. een paradijs voor de vogels. Ze refereerde haar droomtuin aan het boek ‘De geheime tuin’ van Frances Hodgson Burnett. Dat was opmerkelijk. Ook mijn literaire tuin met de Vasalis-appelboom en de Three Willows mocht een ‘Geheime tuin’ zijn. Er was nog geen ander geweest, die net als ik, op die romantische manier aan het dromen was van een eigen stek, een idyllische plek.
Wezel(Putorius Vulgaris) van Alfred Brehms uit ‘Het leven der zoogdieren’.
Er was groot nieuws. Er was een wezel gespot in een paar tuinen verderop. Het kleine roofdiertje zou een prachtige oplossing zijn voor de familie Woelmuis, die zich zo thuis voelde in het zachte veen.
Naast alle visite was ik verder gegaan met de inrichting. Ik had de kratten bij de oude weggehaald en met de kruiwagen naar de Bernagie gesjouwd. Nu ik ze een voor een aan het uitpakken was, leek het wel een grabbelton vol verrassingen. Er zaten penselen bij, waarvoor ik vorig jaar het internet had afgestruind tijdens de cursus Japonisme. Een boek over Camille Claudel en de biografie over Annie M. G. Schmidt met de titel Anna van Annejet van Zijl, Modigliani in het Italiaans en een boek met collecties van de impressionisten uit Musee d’Orsay. Ook kwam ik de twee kleine lampjes tegen voor de waxinelichtjes, waar ik nu wat ledlampen op zonne-energie in zou kunnen doen. Schetsboeken, aquarelpapier en verf, potloden te kust en te keur. Het atelier is op de kachel en de regenpijp na, volledig in gebruik. Wat een heerlijkheid.
Een gedachte over “Wat een heerlijkheid”
Reacties zijn gesloten.