Overpeinzingen

Alle geluk van de wereld

Een van de dingen die we hier ‘s morgens vroeg het liefste doen, zijn plannetjes maken voor de invulling van de dag. Om de dag trekken we er op uit. Er is zoveel te zien. Op de te-doen lijst was er één grote wens van verlangen, de hertenfarm stond met stip bovenaan. Het weer liet zich een beetje onbestendig aanzien. Een uitgelezen dag om iets te ondernemen. Prima doel, het Bőszénfa Deer Farm. We reden ongeveer rond half twaalf weg. Vooraf even tanken en de weg naar Kaposvar op. Wat een prachtige route is dat toch.

Groot is de overgang van de drukke weg naar de oase van stilte waar je in terecht komt als je de parkeergelegenheid op draait. Aan alle kanten strekken de heuvels zich uit. De huizen hebben een markante bouw en het is er groots, weids en prachtig. Er staan wel borden dat je kaartjes moet kopen, maar het is onduidelijk waar. Dus lopen we het park in en worden knorrend begroet door een klein hangbuikzwijn. De twee lama’s die erbij staan, bekijken ons een tikje hooghartig en alert door de zijdezachte wimpers. Voor de herten moeten we een stukje de heuvel op en daar ontvouwt zich een lieflijk glooiend landschap. Aan de kant van de farm, afgescheiden door hekken, en aan de linkerkant een adembenemend uitzicht over het hele dal. Er is een soort uitkijk gemaakt waar je op kunt via een trap en waar het uitzicht helemaal wonderschoon is en waar de twee kuddes herten aan weerskanten goed te zien zijn.

Er lopen drie verschillende soorten. Damherten met hun lieve Bambie spikkels, grote reeen en een kleinere donkere soort. De mannetjes met hun grote geweien steken er trots en imposant bovenuit. Middenin bevindt zich er een met een opvallende rode hoofdtooi, breed en onmiskenbaar. Er zijn lieflijke taferelen bij van zorg voor de kleintjes tot liefde voor elkaar. Het bos van dunne sparren erachter zorgen voor een mogelijkheid om van hun steppe af te dwalen naar een beschutter gebied. Zoveel mogelijk is gelet op een natuurlijke habitat. Wat een prachtig park.

Twee emoes komen nieuwsgierig kijken wat voor vlees ze in de kuip hebben. Met hun imposante grote poten stappen ze waardig rond, steken de blauwgrijze koppen op als we tegen ze praten en kijken ons onderzoekend aan. Ze lijken op de grote loopvogel uit mijn groep, de marionet waar de kinderen vreselijk om moesten lachen, als ik hem tot leven liet komen.

Als we alles uitgebreid bekeken hebben en in het wildrestaurant een Hongaarse goulashsoep hebben gegeten, die gek genoeg waterig en zonder uien of paprika’s was, maar wel smakelijk genoeg, gaan we niet linksaf naar de weg maar proberen het weggetje rechts. Dat bleek een beste keuze. Daar kwamen we pardoes een kudde waterbuffels tegen samen met een kudde puszta-runderen, de lichtgrijze soort, een fel contrast met het inktzwart van de buffels. Verderop een kudde paarden, twee hertenkuddes en ten leste nog een kudde ezels. Weliswaar achter hekken maar met de weidsheid van de heuvelige vlakten waar ze op konden draven en volop de ruimte hadden. We reden tot we niet meer verder mochten. Een groot bord achter een slagboom met een rode streep door de auto kon niet duidelijker zijn.

Op de terugweg hadden we de smaak te pakken van het ‘je buiten de gebaande wegen begeven’ en zochten we een spoortreintje op, dat in Almamellek zou starten. De geruchten waren er dat deze straks weer in de running zou zijn en dan door een groot deel van de bossen zou rijden. Alleen al de tocht erheen met de auto was een bezienswaardigheid op zich. We reden door tot aan Ibufa en vingen een glimp op van witte zilverreigers en een roofvogel, waarschijnlijk een dwergarend of een buizerdarend, die voor de auto op een paal dook, maar opschrok voor ik een foto kon maken. Pech, maar dat pas na alle geluk van de wereld.