Het was winderig op de kop van het station Utrecht Centraal. De futuristische trappen spreiden zich monumentaal, De vijver ervoor rimpelde een weinig en de waterlelies dobberden in plukjes over het water. Op de trapbanken die ingenieus ingebouwd waren zaten wat mensen te praten, te roken of te lezen. Reizigers kwamen of gingen de roltrappen op en af, de meesten in een versneld tempo, een enkeling kuierend. Uit de liften kwamen achter elkaar twee rollators gescheurd, een met een duopassagier half op de leuning. Uit de tandeloze mond plakte een peuk in de mondhoek, terwijl de man zijn lach liet schallen en drie keer op de claxon drukte. Zoefff.
Ik liep langs het grote muuraffiche van Mama Mia aan de zijkant van het Beatrixgebouw. Alle dames hadden blote voeten of sandalen en de heren hadden stuk voor stuk dichte schoenen, viel me op. Bijzonder. De man naast me had zijn koffie-uurtje erop zitten en ging weer aan het werk, gekooide dienst binnen de oranje hekken. Daar kwam vriendin van de roltrap af. Warme omhelzing en naar de koffie. ‘Wat is alles hier groot’ constateerde ze, omdat ze lang geleden nog wel eens in Utrecht kwam en deze kant van Utrecht inmiddels het aanzien had gekregen van een snelle wereldstad.
We hadden heel wat bij te praten, onder de koffie, tijdens het halen van een lunch voor later in de winkel en onderweg ratelde het in hoog tempo door. Grote zorgen , kleine zorgen, liefdevol, met humor, heel het leven. ‘Sightseeing Utrecht’ reed ik dwars door het centrum en liet haar van alles zien. Overal waar we stopten moest er ook een sanitaire stop gehouden worden met het vooruitzicht van de emmer op de tuin. Hilarisch, zelfs bij de grootgrutter. Op de tuin werd er flink gemaaid door de achterbuurman. Dat leverde een lichte stress op. Dazen vonden het een verstoring van de dagelijkse orde en er bleken er heel wat wakker te zijn geworden. Wespen en dazenseizoen. Voordat we binnen in de Bernagie gingen zitten, waren we al twee keer gestoken. De oude, die verstoorde door in te breken midden in het gesprek, had azijn bij zich. Een hele fles.
Vriendinlief en beestjes waren niet van plan te wennen aan elkaar en het zorgde af en toe voor een onrustige noot, maar binnen daalde de rust weer. De verf was er en het medium, maar het was veel te warm om een vin te verroeren. Het spelen bleef achterwege. Dat kon de volgende dag ook nog. Het doek liep niet weg. Kleinzoon bleef de hele tijd minzaam glimlachend kijken met zijn scheve koppie. Ondertussen haalden we de verloren tijd in door te blijven uitwisselen. De vermoeidheid speelde af en toe parten, want poes was, na een nacht hazenslaapjes, thuis ziek achtergebleven. Weliswaar onder de hoede van manlief, maar zo’n zwarte wolk ergens in het achterhoofd blijft voortdurende meedrijven. We praatten elkaar moed in, somden mogelijkheden op en bleven hangen op een virus.
Op de terugreis, na een heerlijke geitensalade, liet ik mooi Utrecht zien, Wilhelminapark, Singels en aan de Vaartsche Rijn sloten we af met verse Munt en earl Grey. Kiss and ride was op het vernieuwde achterste gedeelte van de Croeselaan prachtig geregeld. Daar ging ze weer langs het Beatrixgebouw de hoge roltrap op.
’s Avonds een verdrietig telefoontje. Zesjarige Poes kreeg een spoedoperatie. De blaas zat dicht. Weer een onrustige nacht voor hen, want de spanning is groot. Je merkt helemaal hoe veel je van ze houdt, als de kwetsbaarheid de overhand neemt. Ik ga duimen en vurig hopen.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.