‘Een gezegend mens telt voor twee’ werd vroeger gezegd. Mijn moeder zei het, als er ergens iemand een extraatje ten deel gevallen was of als iemand een geluk bij een ongeluk te beurt viel. Het had alles te maken met de engel op de schouder.

Als kind vond ik dat wonderlijk. Een engel op je schouder, die ik nog nooit gezien had, maar die je net wegtrok voor een vallende begonia van drie hoog, of je aan de stoep genageld liet staan als er een auto met hoge snelheid over een zebra scheurde. Het hing samen met het bijgeloof, dat er voor zorgde dat je met een Don Bosco in de auto of met een medaillon van een engel in je portemonnee veilig door het aanwassende verkeer van alle dag heen werd geloodst. Dat goldt zeker op de lange autoritten van het gezin naar Spanje toe in de jaren zestig.
Beschermengel door Matthäus Kern (c. 1840)
‘Ik heb m’n wagen vol geladen’ zongen we dapper eventuele ongeruste buikpijn weg. Wat dat voor mijn vader betekende, vertaalde zich nooit in krampachtige handen aan het stuur, maar wel in de manier waarop zijn hoofd steeds meer tussen de schouders in zakte en de rimpels in zijn voorhoofd dieper groefden dan ooit. Wij, die kwetterende, kibbelende, zingende, tellende en zeurende kleverige kinderen achterin, hadden daar geen weet van. De auto reed, de weg was te lang en we zaten als haringen in een ton. Kon deze beker aan ons voorbij gaan. Helaas behoorde dat niet tot de mogelijkheden. Wij waren gezegend met een hele ris engelbewaarders en nooit hadden we het in de gaten als er geen aanwijsbare oorzaak voor was.
Wel die keer met ondeugdelijke schokbrekers, omdat we toen allemaal op elkaars schoot aan een kant van de bus moesten bivakkeren, tot we gillend van de kramp, het zweet en het ongemak gelost werden in de berm en mijn vader op zoek ging naar een tussentijdse oplossing. Mijn moeders schokbrekers deden het altijd, dus ging ze met ons bloemetjes plukken langs de kant van de weg en ze knoopte met het grootste gemak, een positieve inslag eigen, een picknick er aan vast of een wandelingetje door beemd en veld.
Er was ook nog een flinke duw en trekpartij de GrossGlockner op, omdat de motor rokend er de brui aan gaf. ‘Doe het nou maar zelf’ had ze tegen mijn vader gesist, die alle broers met spierballen vervolgens ‘Godsakkerjude’. Wij, de vijf kleintjes mochten er achter aan sloffen en geen onvertogen woord uitbrengen.
Als we een dergelijke aanval van materiemoeheid hadden overleefd en we aan een Sauer Brot mit Schwarzwalder Schinken zaten op de top van een andere berg, na een wandeling die ieder redelijk perspectief te boven was gegaan, loste mijn moeder haar favoriete constatering: ‘Een gezegend mens telt voor twee’. Altijd was er na de mispoge wel een gelukje te behalen. De lucht werd lichter, bezwaren verdwenen ermee als sneeuw voor de zon.

Toen ik gisteren jarig aan kwam bij de inval-school, schenen de eerste zonnestralen net boven de daken van de huizen uit en zette de straat in gouden gloed. De kinderen, nooit eerder gezien voor deze tweede dag, kwamen met zelfgemaakte tekeningen en knuffelarmen. Dat zijn dé momenten dat ik weet, dat ik gezegend ben. Net als bij de watervallen van genegenheid, die over me uitgestort werden op Facebook, bij het jarige jubileum van gisteren. Het zorgt ervoor dat je je jariger dan jarig voelen kan samen met het feest in petit comité.
Die liefdevolle aandacht vormt de oplichtende glans op een schouder, het aureool om hart en hoofd, de tastbare engel. Dat schrijft zegeningen. Ik voelde me met recht een gezegend mens.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.