Er werd op de Katholieke Lagere Meisjesschool handwerkles gegeven. Gelukkig niet van dezelfde non als waar ik breiles van kreeg, dus waarschijnlijk in een hogere klas. Deze juf was vriendelijk met haar krulletjes en lippenstift. Naar het oordeel van mijn vader deugde dat niet, maar ik vond het stiekem wel mooi. Er werd een rol jute uit de kast gehaald en ieder kind kreeg een rechthoekige lap er van. In het midden van elke tafel stonden kleine restjes stof en wol, naalden en garen wat je mocht gebruiken en ik ben vergeten of zij het thema, dat we konden kiezen, op het jute tekende of dat we dat zelf deden. Mijn lapje vulde zich met vilten leeuw met nep-bonte manen, vilten bloemetjes en vlaggetjes in de lucht. De kop van de leeuw keek je recht aan, het lijf liep naar links, een Egyptische voorstelling zogezegd.
Op de sok-stop-middagen bij ons thuis na, jawel met paddestoel om in de hak te steken, was het de eerste echte creatieve uitspatting met naald en draad. Later kwamen er meer activiteiten, maar veelal de vrije creaties. “Flansen’ noemde ik dat. Ik was goed in flansen, in ordentelijk naaiwerk geenszins, maar ‘met grote stappen, snel thuis’ kon ik aardig wat in elkaar zetten. Weven met de kinderen kon alleen maar zinvol zijn, als het geen frustrerend trekken van de draad inhield, waardoor het werk schots en scheef van de mal afkwam. Daarom werkte ik met de kinderen (4,5 en 6) het liefst vrij in het kader: ‘Jong geleerd is Oud gedaan’. Bijvoorbeeld weven door de spaken van een wiel, of weven op gevoel door door te steken door het grote gaas van een opgespannen tulen gordijn, de een aan de ene kant en de ander aan de andere, succes verzekerd.
Daar moest ik aan terugdenken toen ik las over de tentoonstelling ‘Diamonds are Forever’ van Erik Alkema in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis in Amsterdam. Hij laat er een serie van veertien wandkleden zien, waarin hij de paralelle wereld van het ziekenhuis laat zien, waar hij na een kankerdiagnose veel tijd doorbracht. Toen hij ziek werd en met dat gegeven verder moest, besloot hij zijn verwerking ervan heel bewust en door middel van zijn kunst in eigen hand te nemen, om zo de controle en regie over het proces weer terug te kunnen pakken. De tentoonstelling is tot en met 14 augustus 2025 te zien en komt op de lijst, die steeds langer wordt.
Opmerkelijk is ook het borduurwerk van Mary Evers: ‘Stitch Their Names’, het in textiel vereeuwigen van de namen van de mensen die omgekomen zijn in Gaza, met als motto: ‘Als nummers namen worden, verandert alles’. Met behulp van mensen die daar ook hun steentje aan wilden bijdragen is het een indrukwekkende tentoonstelling geworden van twintig simpele lappen met onafgewerkte randen waarop 3600 namen in groen(kinderen), rood(vrouwen) en zwart(mannen) staan vereeuwigd. De tentoonstelling is op Mallorca, maar het verhaal erachter zegt al genoeg. Wat een wonderschone vorm.
Mary Evers woonde als kind in het gebied. ‘Aan de basis van haar idee ligt de traditionel Palestijnse borduurkunst Tatreez, waarmee verhalen over het land en persoonlijke geschiedenissen worden vastgelegd. Een vorm van documentatie, samenzijn en verzet. Uiteindelijk hoopt ze op deze wijze 30.000 doden uitgeleide te doen’. Deze informatie komt van Nicole Ex van het tijdschrift: ‘See all this’.
Textiel als zeggingskracht waar woorden overbodig worden.