Overpeinzingen

Het wees zich vanzelf

Rond enen reden we Agaath de berg op. Ik was vergeten hoe smal de straten van de oude stad waren, ‘de Kashba’ noemde Lief het met een knipoog. Van uitstalling van Oosterse waren was geen sprake maar wel van een overdosis aan schoolkinderen en auto’s die kwamen halen en brengen. Naast het museum was de muziekschool en er tegenover een grote basisschool. Om de ingang te bereiken moest je nog een stukje stijl omhoog. Dat was geen straf, want de beloning was het panorama van Pécs dat net boven de struiken en de school uitpiepte. Uit de open ramen van de geel gepleisterde muziekschool klonken mooie toonladders en wijsjes op respectievelijk piano, viool, dwarsfluit, en nog andere instrumenten. Soms aarzelend, soms forte. Dat zette de toon voor een sfeervol bezoek.

Tussen de brengende en de halende ouders vond Agaath een mooie plek. Ziezo. Of we er mochten staan was vers twee. Waarschijnlijk zou de boete net zo duur zijn als een middagje parkeren in het centrum van Utrecht. Een kniesoor die daar op let.

We moesten in het museum nog een trapje op om binnen te komen. De vrouw achter de kassa sprak Lief aan in het Hongaars, toen hij aangaf bejaard te zijn. Daarna schakelde ze fluisterend over op het Engels en zei dat we niets hoefden te betalen. We waren hogelijk verbaasd. Ze hield tijdens het gesprek de man die net buiten stond en nu binnenkwam, nauwlettend in de gaten. Het bleek iemand waarmee ze overlegde, want na de samenspraak liep ze mee en gaf instructies om de lampen aan te doen, die in alle zalen nog uit waren. Geen druk bezocht museum, constateerden we.

We mochten nergens aankomen en nee, ook niet aan de vitrinekasten, toen ik me voorover boog om iets nader te aanschouwen. Met de handen op de rug drentelden we verder met de man vlak achter ons. Gelukkig durfde hij zijn teugels te laten vieren en eindelijk stonden we alleen in een van de zalen. Foto’s maken mocht wel. Heerlijk die prachtige schilderijen van Hongaarse vrouwen, waar ik mijn Hongaarse reeks mee kon vergelijken. Er was veel ‘zwaar’ werk bij. Het leek op vroege Picasso’s, zwart omlijnd, aardse tinten en soms nog zwaarder en zwarter. Er waren onder andere werken van Rippl-Rónai, Gulácsy and Marcell Breuer te bewonderen.

In de kelder was een soort van krijsend protest alsof de kunstwerken de argeloze bezoeker in het gezicht geworpen werden. Dood en verderf en het liet niets aan het toeval over. Mijn lievelingszaal van de vaste tentoonstelling is de zaal met de bronzen. Wat een schoonheid. Zo wandelden we een paar uur door de zalen en pas toen we verzadigd waren, kwamen er nog twee stel bezoekers. Een paar piepjonge mensen die hun hele spaarpot hadden omgekeerd, getuige het telwerk van de vrouw achter de kassa en de muntenverzameling op de desk. Geloof me, met forinten wordt het een enorme klus om uit te tellen. En twee oudere mensen, die hun spullen al opborgen in de kluisjes.

Agaath stond er nog en we zigzagden door de Kashba naar beneden, want daar zou de 6 moeten zijn. Het wees zich vanzelf.

Een gedachte over “Het wees zich vanzelf

Reacties zijn gesloten.