Overpeinzingen

De lente kan beginnen

In de Verwondering staat een quote van Whitney Hanson, waarin ze zegt dat niets van ons is. Je leent Tijd, Liefde, Vreugde, als boeken in een bibliotheek. Ze gaat nog verder met die vergelijking, want we lezen de boeken en als we de laatste bladzijde ervan omslaan huil je om het einde van het verhaal, legt het boek weg en pakt een volgend boek.

Geleende tijd spreekt me wel aan. Het aantal boeken wordt op die manier natuurlijk wel de bibliotheek van de vergeelde boeken, terwijl ik hoop dat er ergens flarden zijn uitvergroot tot een stukje levenshouding, iets wat je mag vasthouden omdat het de moeite waard is. Mijn liefde voor de kinderen is een boek dat nooit uitraakt. Mijn liefde voor mijn Lief is met deze vergelijking zo’n boek dat op de plank terecht is gekomen en dat nu weer afgestoft en wel opnieuw kan bekoren.

Sommige van die levensboeken veranderen van essentie, sommige zijn niet om door te komen, anders dan met een remedie om je verder te helpen, een goed gesprek met vriendinnen of een psycholoog. Ik zal eens overpeinzen hoe die bibliotheek van mij vorm te geven. Het zwengelt in ieder geval een stroom gedachten aan.

Gisteren wilde ik wandelen, maar dochterlief en gezin waren op een verjaardag, de oudste en haar lieverds zitten in Enghien bij schoonmoeder, een van de drie belhameltjes uit Amersfoort was grieperig en oudste zoon wilde wel met de kleine Njong naar Transwijk, naar de kinderboerderij. Gezellig, maar wel even poot aan spelen want hij zou me binnen een half uur halen. Gelukkig was ik net op tijd klaar met het ochtendritueel.

Een wandelingetje naar de schapen, waarbij er een nogal bokkig reageerde, maar ja ze zijn in opperste staat van Lente, daar zou het wel eens door kunnen komen. Daarna door naar de konijnen, grote vloerkleden van Vlaamse reuzen, die languit gestrekt in het stro lagen. De cavia’s waren er natuurlijk, maar daar kon je niet goed bij en bij de dwergeiten en het ene bokje speelden ook de lentekriebels, maar daar was een verzorger bij en konden we toch het hok in. Hij hield er een oogje op.

Er was kort geleden een kleintje geboren die onder een rode lamp bij moeder melk aan het drinken was met die ontroerende onschuld van pas geboren leven. Het hoort bij de dribbelpasjes, stapperdestap, die kleinzoon en ik aan het maken zijn over de stoeptegels, het gefluit van de kanariepietjes in de volière, die af en toe uithalen met een jubelende triller en het geknor van de nieuwe biggetjes in het hok. Het hoort bij lente en vrede en vreugde en het verbaasde kijken tot er een glimlach over zijn snoetje glijdt.

Na een klein uurtje rijden we op huis aan voor zijn slapie en kan ik eindelijk aan de slag met het balkon nu de zon uitbundig is gaan schijnen en de gekozen trui in de ochtend eigenlijk iets te warm blijkt te zijn. Het buitenkleed is groen uitgeslagen en eigenlijk te onhandig, want als je het mooi wil houden moet het veel vaker schoon geboend worden en tja, als ik niet twee stoelen bij de hand hou om even op uit te rusten is schrobben en boenen nou niet bepaald iets wat me van een leien dakje afgaat. Wie niet sterk is moet slim zijn. Weg met de overtollige versiering, ik zet er wel een aantal fleurige potten neer, dat pept het geheel ook aardig op. Zoonlief roep ik soms om een emmer water en een volle gieter. Het vogelzaad en de spontane mossen en plantjes schep ik op met het blik, de stoffer is een nutteloos zacht modelletje. Ziezo, weer een vuilniszak vol en het balkon weer een stuk leger en her-gegroepeerd. De lente kan beginnen.