Naar aanleiding van het boek The Face van Ruth Ozeki, waarin de auteur haar gedachten, bevindingen en associaties beschrijft die ze krijgt als ze onafgebroken drie uur lang naar zichzelf in de spiegel kijkt, observeert Marja Pruis een vrouw in de Londense Metro. Ze vindt dat de vrouw lijkt op een vroegere vriendin, maar dan wat meer verwaarloosd. Haaruitgroei is goed te zien door een middenscheiding, en het gezicht…tja. ‘Het is moeilijk te benoemen wat er precies gebeurt met een gezicht in de loop der jaren’ . De vriendin was ook al zo veranderd. Ze moest ‘twee keer kijken om te zien dat zij het was. Ik dacht: dit is wat Judith Butler bedoelt met dat we meer ‘undone’ tot elkaar moeten komen.’
Drie uur lang staren naar je eigen gezicht tot je het blind uit zou kunnen tekenen. Ja, wat roept het op. Constateringen, neem ik aan. Dezelfde neus als je vader. Waar komt in godsnaam die neus vandaan? Mijn moeders ogen, ja precies, maar van wie zijn die lachrimpels er omheen. Pa lachte alleen als hij zijn borreltjes op had en moppen begon te vertellen aan, het liefst, een groot publiek. Olijke kop, zachtere trekken, rond gezicht bracht dat met zich mee. Tante Lena zie ik ook met regelmaat komen, nu pas, nu het ouder wordt, dat gezicht van mij. Ik vond het niet mijn liefste tante. Dan is het moeilijker om haar terug te zien in de spiegel toch?

Marja Pruis geeft aan ‘Als je iemand kent, is het eenvoudiger om ook iemands voorkomen te kunnen waarderen. In feite maakt het alles uit’.Wat te doen als je iemand herkent en dergelijke gevoelens blijven achterwege. Het helpt om te bedenken dat ik tante alleen maar gezien heb, toen ik betrekkelijk jong was. Sterker nog, we kenden haar niet. Ze kwam elke zondag een kopje koffie drinken na de mis. Pa en ma kregen daar de zenuwen van, dat las ik af aan het koortsachtige kuisen van het huis. Dus bestaat mijn beeld uit aannames en associaties. Misschien was ze echt wel een hele lieverd, maar niet in haar zondagse jurk met dat hoedje op. En daarbij zijn het ook nog herinneringen, vage beelden in een dromerige mist.
Ooit was er een foto van mij gemaakt, die nu nog zweeft in de historie van het longfonds. Ik mocht niet lachen, maar het ergste was dat er gestyled moest worden. Een half uur in de make-up. Zij, die mij aankeek op de foto, had niets, maar dan ook geen greintje, met mij te maken. Waar waren mijn woelige haren, mijn lachrimpels, mijn verwonderde blik. Bij die vrouw zag ik onmiddellijk dat ze lijdend was. En als ik niet beter wist, zou ik zeggen dat ze een stand-in hadden gebruikt. Want ik was het niet, niet in de verste verten.
Aan het eind van de reis van Marja in de metro, komen er een paar giebelende bakvissen binnen die neerploffen en uitgebreid aan het gillen en lachen zijn. Ze zien elkaar in de spiegelende ramen en die ramen trekken langgerekte lijven, hoofden die in de schreeuw niet zouden misstaan, golvende armen. ‘
Hun gezichten langgerekt. Ieder verband tussen voorhoofd en kin en alles wat daarom heen gebeurt opgelost. Ze trekken de gekste bekken om het effect te kunnen zien, want wat een giller’.
Dat was Marja haar laatste alinea. Is er een spoortje te bekennen van een milde vaststelling: ‘Wacht maar tot je ouder wordt’, of iets dergelijks. Het verband tussen alles wordt losser door de loop der jaren…Inderdaad.
In het bos achter vond ik een verzameling paddestoelen. Ze waren al beduidend ouder. Er waren wat scheurtjes in de hoed getrokken. ‘Ze hebben zich verkleed als bloemen,’ schoot het door me heen, maar nee, als je goed observeerde zag je de ouderdom er door schemeren. Mooier dus, zachter ook.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.