De tomtom wilde Truus een landweggetje opsturen, maar daar stak ik een stokje voor. Dat hadden we namelijk al eens eerder gedaan en toen waren we op een poesta terecht gekomen en eer we daar uit waren, was Truus van wit omgetoverd in fijn-zand-geel, dat ik nu nog steeds hier en daar weg moet poetsen. Dus negeerden we dapper de aanwijzingen en corrigeerde iedere keer de weg, tot we goed zaten en toch via een normale route naar de watermolen konden gaan. In mijn hoofd zat een molen zoals wij die kennen. Met wieken en een waterrad met schoepen. Dat laatste was er wel langs een groot gebouw dat een papierschepperij bleek te zijn, maar geen wiek te bekennen.
Wel een gesloten winkeltje in een rustieke boerderij die weliswaar op het terras een groepje herbergde, maar dat bleek een workshop van een sannyasin te zijn. Dat hadden we niet bepaald voor ogen. We wandelden een stukje de berg op en af en zagen in een dalletje een klei-oven en een kleine boomklever op de oude bomen. De bakkerij was er tegenover, maar die verkocht haar waar in het restaurantje verderop.
Al met al was het zaak om het nog eens op een doordeweekse dag te bezoeken want het was behoorlijk druk met fietsers en wandelaars.
Dat dat ook voordelen had bemerkten we toen we het terras opwandelden om een alcoholvrij biertje te nuttigen. Er lagen Hongaarse muziekinstrumenten. Drie stuks typisch Hongaarse luiten, Koboz genaamd, wat fluiten en een viool.

Terwijl we lekker onder de luifel aan het genieten waren van de vredige sfeer kwamen de drie mannen, die ons ook hadden begroet bij de ingang, het kleine podiumpje op. ‘Tijd voor muziek’, zei de oudste van het stel en daar begonnen ze een rits aan authentiek Hongaarse nummers te tokkelen en te zingen. De middelste bespeelde verschillende fluiten tot een klarinet aan toe, de ander virtuoos viool en de oudste een aantal verschillende luiten. De kleine kinderen die er waren keken af en toe ademloos naar de instrumenten en een meisje van hooguit vier begon rondjes te draaien. Ze kwam me wat vertellen, maar ik verstond het natuurlijk niet en net als iedereen herhaalde ze haar zinnetje tot drie keer toe steeds iets luider.
Haar moeder kwam haar weghalen en dat was jammer. Want we begrepen elkaar ook zonder woorden. De rest van het gezelschap had nauwelijks oog voor de spelende mannen en dat verbaasde mij weer. Een ouder echtpaar genoot ook, net als wij, en klapten met ons mee na ieder nummer. Het was herkenbaar en bracht veel herinneringen. Ik zag mijn volksdansvrienden uitgebreid de Csardas dansen, zoals ik ze zo vaak op de Hongaarse volksdansdagen had zien doen. Vloeiend en gestroomlijnd. Iets wat me niet helemaal op het lijf was geschreven omdat ik volgens de Hongaarse dansleraar me niet liet leiden. Ik had liever mee willen doen met de mannen.
Toen we aan het eind vroegen of ze wat wilden drinken, gingen ze er aarzelend op in en haalde de oudste een cd uit zijn auto als presentje voor ons, met nummers geïnspireerd op een Hongaarse poëet. De hele middag was een cadeau op zich. De terugweg ging via Pecs. Ik was even alle haarspeldbochten vergeten en dat was op zich niet zo erg, maar wel de jakkerende Hongaren erachter, die kennelijk de weg op hun duimpje kenden en het presteerden vlak voor de bochten dapper doorrijdende Truus voorbij te scheuren.
Een balans, dat lieflijke tafereel van de middag en de woeste Hongaren op de berg. Zo vormden ze samen een mooi contrast.
Zo’n optreden zou ik ook heel erg smaken. Alleen de foto’s al doen me verlangen. En dan hoor ik nog geen muziek….
LikeGeliked door 1 persoon
Het was heerlijk Lieve, zo mooi, die volksmuziek in die omgeving❤️
LikeLike