Overpeinzingen

Omdat het zo’n prachtig woord is

We zijn geland. Met beide voeten op de vloer. Het boek is uit. Als een geblazen bel spat San Francisco uit elkaar. Het kan niet, want nu wil ik weten hoe het verder gaat. De kracht van de schrijver en van zijn schrijven.

Het hoofd zit in de henna en er valt dus twee uur te overbruggen, waarbij ik nog een beetje kan inventariseren hoe de dag verder zou kunnen verlopen. Gisteren had ik eerst een bres geslagen met lezen en toen ik fiks opgeschoten was, reed ik naar dochterlief waar de filosoof zijn tweede schooldag erop had zitten. Hij verveelde zich een beetje. Dochter en ik hadden gesprekstof genoeg. Hij haalde zijn vergrootglas en een potje met uienschillen, die hij in een schaaltje deed. Vergrootglas erboven, zon erop en daar kwam een potje nostalgie boven drijven. Fikkie steken maar dan gedoogd.

Vroeger ging dat een beetje stiekem met papier in de poort achter het huis. We mochten wel een echt vuurtje in het blikken poppenfornuisje, waar een pannetje met kleine blokjes aardappel in water mee aan de kook gebracht werd. De kleine aanmaakblokjes stak mijn moeder zelf aan.

Om half vijf gingen ze op de fiets tante Pollewop ophalen die bij een vriendinnetje aan het spelen was en reed ik naar de oudste dochter, die verbaasd de deur van de flat liet openspringen. Haar laatste vrije dag moest ik toch maar benutten vond ik, want de rest van de week zou ze geen tijd meer hebben, afgeknoedeld als je kon zijn na een eerste week met je groep.

Dribbel was thuis, de middelste lag ziek op bed en de oudste kwam ook gezellig erbij zitten. We bespraken zijn vakken op school. Er zaten maar 17 kinderen in zijn mentorklas omdat zij net als hij Frans als vak erbij hadden gekozen. Hij spreekt het vloeiend, maar grammatica is weer een ander verhaal natuurlijk. Dribbel bestookte een oude telefoon en speelde een spelletje waarbij hij moest speuren. Dochterlief en ik dronken een half nulpuntnulletje. Schoonzoon kwam in een te warm trainingspak binnen, want hij stond op het punt om voetbaltraining te gaan geven. Na een uurtje en hartelijke omhelzingen was het tijd om te gaan.

Lief vertelde gisteren dat bij de Datsja een dode merel lag. Het arme beestje was niet door een kat gegrepen want er was aan hem geplukt. Even daarvoor had hij een vogel zien vliegen, groter dan een kraai maar kleiner dan een buizerd. Het dier was de fluweelboom ingevlogen en kon van daaruit makkelijker bij zijn prooi komen. Toen hij Lief in de peiling kreeg vloog hij verstoord op en weg. Het bleek een valk te zijn. Een bijzondere samenloop omdat hij even daarvoor het artikel over schoonzus gelezen had met dezelfde achternaam. ‘Het kan verkeren’, zei Bredero.

In een korte tijd lees ik twee keer over een krekel en beide keren schrijft men het dier een geluid toe, die ik er nooit voor zou kiezen. Bij de een tjilpt de krekel in een zomernacht en bij de ander wordt het ‘Een knisperen van een krekel’ genoemd. Bij mijn weten doen ze geen van beiden, maar tjirpen ze. Ze halen de bovenkant van de vleugel langs de onderkant van de andere vleugel. Daar loopt het tjirp-orgaan langs. Alleen de mannetjes maken dit geluid.

De laatste keer dat ik ze lang en hard heb horen tjirpen was tijdens een nachtdienst in Huize Het Oosten, waar ik nachthoofd was en bovendien de enige verpleegkundige in huis ergens in de jaren tachtig. Vasalis, in zo’n hele warme zomernacht, schrijft:

Dan, wat ik niet had moeten horen/der krekels hese stroeve stemmen/miljarden uiterst kleine remmen/schrammend de nacht…

Het waren er geen miljarden, maar wel aanzienlijk meer dan die ene verdwaalde, die ik tegenwoordig nog sporadisch hoor. Tjirpen dus, omdat het zo’n prachtig woord is.