Ziezo, hoe overleef ik in het benedenruim, nou ja, de onderste verdieping van het passagiers schip, de overtocht van Terschelling naar Harlingen. Eenvoudigweg door de laptop maar mee te nemen zodat ik mijn blog die ik al twee dagen in de vroege avonduren schrijf, misschien nu al kan schrijven. Mits ik niet al te zeer door het geroezemoes wordt afgeleid. Het is in de eetkamer drukker dan op de heenweg, mensen maken ook veel meer gebruik van de restaurantfunctie. Dat is logisch want voor veel mensen is het etenstijd.
Vanmorgen moest ik om tien uur uitchecken. Een makkie, want om zeven uur was ik inmiddels gedoucht en aangekleed. Het is een heerlijk pension, maar twee dagen zijn voldoende om te merken dat de schoonmaak op een lager pitje staat. Trouwens rond twee uur s‘nachts vond een al wat oudere heer het nodig om iemand aan de telefoon te woord te staan terwijl hij de trap opliep. Geluid op standje hardhorend, stemgeluid van de man navenant hetzelfde. Dus was iedereen zo’n beetje wakker, te horen aan het aantal toiletgangers. Ja ja een pension kent boeiende observaties.

Om tien uur was de familie present om me op te halen. De koffer lieten we nog in de huiskamer staan. We gingen voor een heerlijk ontbijt naar La Vida. Toost met scrambled eggs voor pa en ma, pannekoekjes voor het kroost en een minder gezonde, maar gekozen om de minst grote portie, croissant met roomboter en jam voor mij. We zaten er heerlijk aan een ronde tafel met het zicht op een kunstwerk van Miro Gros en om het te completeren was de ronde tafel met een grote ster in het midden, ook van zijn hand. Koffie, latte, Smoothie en een jus d’orange. De filosoof en tante Pollewop wilden een Terschelling-trui en dat vond ik een mooie compensatie voor al het geld dat ze gebruikt hadden om mij te verwennen. Een goede kleur en de juiste maat zoeken was nog een dingetje, want de een wilde precies pas en de ander een maatje groter. De filosoof een prachtige kleur groen en tante Pollewop viel voor een mooie en stoere aubergine. Helemaal top.
Op naar het Wrakkenmuseum. Daar waren we in 2022 ook al geweest. Ik was even vergeten dat het er binnen vrij benauwd was. Maar het is prachtig om de geschiedenis af te lezen aan alles wat de zee ooit heeft teruggegeven aan het land, soms ontroerend, soms onbegrijpelijk, soms om te lachen. Prachtig zijn de briefjes van diverse bezoekers erbij, die evenzeer van emotie wisselen en vaak meer zeggen van de auteurs dan van het museum. Sommige vinden het stoffig en te rommelig, anderen confronterend omdat er sexspeeltjes waren uitgestald en anderen zagen er vooral de lol van in. Het meest ontroerend vond ik het verhaal van een oud Indië-ganger, die nu eindelijk de kajuit vast had gehouden van het schip, waarop zijn familie in 1931 van Indonesië naar Nederland was gevaren.
De eigenaresse van de woning, Hillie van Dieren Elgersma, was samen met haar man een begrip op Terschelling. Er werd speciaal voor haar een flessenmonument opgericht met haar foto en een prachtig gedicht:
Als ik ga, moet je niet huilen/Want echt weg ben ik niet/Mijn lichaam is nu duizend dingen/Heb daarom niet zoveel verdriet
Ik ben de wind/ Ik ben de regen/ Ik ben de zon/Het jonge gras/Ik ben de sneeuw en duizend dingen/‘k ben weer degene die ik was/
En als je wakker wordt/Bekijk dan de bomen en de blauwe lucht/Kijk naar de vlinders en de bloemen/Kijk naar de vogels in hun vlucht/
Want al die duizend dingen ben ik/sinds ik mijn lichaam achterliet/Die duizend dingen zijn mijn leven/Dus zie je, echt weg ben ik niet
Wie de auteur is, was me nog niet duidelijk. We hadden inmiddels genoeg gezien en gingen op de fiets naar de dichtstbijzijnde supermarkt, waar wij buiten met de fietsen bleven wachten tot schone zoon een lekkere lunch had gehaald. Er stond en vrouw met haar auto zo’n beetje midden op de weg en belemmerde behoorlijk. Naast ons ging een auto eindelijk weg en ze draaide doodgemoedereerd in op haar dooie akkertje, beetje naar voren, een beetje naar achter en klaar. Toen ze zeer traag uitstapte, ontspon zich daarna een koddig gesprek. Ik schatte haar leeftijd rond de tachtig.
Ze vertelde hoofdschuddend dat het vaste land geen geduld meer had. Het was een simpele kwestie van afwachten en dan kwam er altijd wel een plekje vrij. In een stief kwartiertje kregen we te horen dat ze eigenlijk heel vroeger van Haarlem was gekomen, dat haar vader de molen even verderop had gebouwd, dat haar jaarringen nog meevielen vergeleken met de mevrouw die langs kwam schuiven, want daar kon ze wel twee keer uit, en meer van dat soort prietpraat met de nodige kwinkslagen er tussendoor. Eindelijk schoof ze door toen in haar woorden’Het Opperhoofd’ was gearriveerd.
Soms zijn de kleinste ontmoetingen al waardevol. Geduld is een schone zaak, maar dat spreekwoord kende ze niet echt. Ze was het er wel roerend mee eens en langzaam stiefelde ze achter haar karretje richting winkel. Er lagen vier grote lege tassen in. Daarmee liet ze ons in raadselen achter
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.