Overpeinzingen

Om nooit meer te vergeten

Wat kan een menselijke geest toch met wonderlijke zaken bezig zijn. Vannacht zwierf ik over de uiterwaarden van de Lek, samen met een vriendin. Het was ongelooflijk winderig en zonnig tegelijk. Het waaide woest en de wind trok slierten uit opgestoken haren. Het water klotste het strandje op en tegen de zijkanten van de inham. Als er schepen langskwamen ontwaarden we de schuimkoppen op de golven.

We deden onze schoenen uit en baadden pootje terwijl we op zoek gingen naar verse rivierklei. Dat was vrij makkelijk te vinden, het lag letterlijk voor het oprapen. De donkere slib was het meest vettig en zwaar. Terwijl we tot de knieën in het water stonden, de wind aan onze haren trok, het water schuimend opspatte, kleiden we uit alle macht met het hele lijf een paar koppen bij elkaar. Daarna zaten we met de schetsboeken op schoot, keken naar de witte wolkenlucht en vriendinlief die tevens mijn schilderjuf was, leerde me goed te kijken naar de tinten blauw, die van een hemelsblauw tot een heel lichtblauw vloeiden, hoe verder weg, hoe lichter. Zo verbonden voelen met lucht en aarde, het tintelde door het hele lijf.

Ik wist wel waarom ik daarvan droomde. Er was nog een andere flard. Een kamer met een lange tafel, een aantal gasten erom heen. Ik had zus beloofd om de begeleiders van een kinderdagverblijf te leren losser, zeg maar reggio/jenaplansgewijs, te werken. Daarvoor had ik klei gekozen en een vouwles, om het verschil te leren tussen een ‘opdracht’ en een eigen ‘scheppen’ en zo te ervaren hoe bevrijdend dat voor jezelf en het materiaal kan zijn. Het is een les geworden, waar ik me nog altijd heel ongemakkelijk over voel en waarvan ik nu weet hoe ik het aan had moeten pakken. Ten eerste had ik de krat met bij elkaar gezocht knutselmateriaal links moeten laten liggen, vervolgens had ik bij aankomst hun buitenplaats moeten verkennen. En na de vouwles hadden ze blind kennis mogen maken met de klei. Voelen, ruiken, aaien, knijpen alles was mogelijk. Daarna hadden ze naar buiten mogen gaan om te zoeken naar iets wat hen trof of beroerde, omdat ze het vreemd vonden of mooi. En daar omheen hadden ze met de klei kunnen gaan werken. Met mijn onderbouwers kon ik lezen en schrijven wat dat betreft, ik kende mijn groep, de inhoud van de kasten en het buitenterrein. Dit waren volwassenen met opvattingen over van alles en nog wat. Ik had het totaal verkeerd ingeschat. Nooit had ik me meer buiten mezelf gevoeld.

Met dezelfde vriendin had ik een vierdaagse cursus langs de Lek gedaan. Op dezelfde leest geschoeid. We zochten houtskool op het strandje waar wat mensen ooit een fikkie hadden gestookt en daarmee tekenden we de omgeving, de oude boogbrug, de rivier, het dorp aan de overkant en schilderden met de klei, het natte zand en alles wat kleur afstond. Daarna gingen we strandjutten en vonden touw, roestig ijzer, brokken hout. Met verse rivierklei en de aangespoelde spullen maakten we beelden. Het scheppend vermogen werd tot in de diepste wortel aangesproken. Vergankelijke rivierkunst, klaar om weer teruggegeven te worden aan de rivier als de tijd rijp is. Een cirkel die zich sluit geeft alleen maar voldoening. Het was heerlijk. Alle dagen langs die zilveren rivier en nu blijkt wel hoe lang je kan teren op zo’n ervaring in je ransel. Een belevenis om nooit meer te vergeten.