Wanneer zijn die wolken nou eens uitgelekt. Opnieuw een regenbui nadat gisterenavond Louis van zich liet horen met krakende takken en kreunende bomen, een stevige woei rond het hoekhuis. Achteraf viel het mee, alles staat er nog op het balkon. Hoe het in het land is weet ik niet. Hier is nu nog een klein staartje van de storm te horen.
De kauwen gaan er anders mee om. Ze vliegen omhoog en laten zich dan op de wind weer naar beneden buitelen. Het is een koddig gezicht. Ze hebben afgesproken met elkaar, dat is wel duidelijk. In ieder geval vliegen er steeds grote plukken zwart door de lucht. Dartelend en wel. We kunnen veel van ze leren. Zit het weer tegen? Buig het om tot voordeel. Stampen in de plassen, druppels vangen op je tong, je laten voortstuwen door de wind, modderkastelen bouwen. Alles wat ik met de kinderen van de groep ook zou doen.
Ergens lees ik in een column dat iemand vroeger op kamers ging en het Margriet-kookboek van haar moeder kreeg. Toen ik met Lief naar Leiden vertrok op mijn achttiende jaar gaf mijn moeder mij ook een kookboek mee, van Libelle. Ik kon al koken want dat hadden we wel geleerd in de periode dat alle zeilen bijgezet moesten worden om de monden te kunnen voeden. Helpende handen waren nodig. Dus schilden we de aardappels, dopten de doperwten, lazen de tuinbonen, stopten de andijvie tot vijfmaal toe in het ijskoude water van de badkuip en maakten de spruiten schoon. De aanvoer ging per kist doorgaans. De tafel lag vol en wij zaten er omheen. Koken kregen we met de paplepel ingegoten.

In het huis aan de Hoge Rijndijk waar we destijds terecht kwamen, woonde een meisje beneden ons die in paniek met een blik doperwten naar boven stormde en vroeg wat ze er in godsnaam mee moest doen. Daar heeft onze wijze moeder ons voor behoed. Wij hielden er van om ‘de eigen bonen te doppen.’ Helaas heb ik door vroeger wel een broertje dood overgehouden aan de was. Overal hing was als het niet buiten kon hangen. De strijkbout hadden we in de jaren zeventig allang uit ons studentikoze leven verbannen. Kreukels zakten er wel uit, was ons motto. Was in de kamer was pure armoe. Maar ja, het kon niet anders. Er was geen droger en er was geen tuin of balkon drie hoog. Dan maar een wasrek aan de deur.
Al gauw kwam er een klein Indisch Kookboek naast het lijvige Libelle-werk te staan en begon mijn geëxperimenteer met al die nieuwe kruiden en exoten die steeds vaker in de schappen lagen en zeker te verkrijgen waren bij de toko in een steeg van de Breestraat. Het was te danken aan het kwart aan Indonesisch bloed dat Lief had meegekregen van zijn vader. We kochten een gietijzeren Wadjan en een natuurstenen Tjobek, een rib uit ons arme studentenlijf. We hadden op een gegeven moment in betere dagen zelfs een abonnement op TongTong en bezochten ieder jaar de grote Pasar Malam in den Haag.
Maar er was geen google, er waren geen online recepten, video’s of instructiefilmpjes. Experimenteren en met vallen en opstaan wijzer worden. Gerechten, Indonesisch gekruid met Hollandse nuchterheid.
De wadjan is er nog, de Tjobek staat in de kast en mijn moeder zou zeggen: ‘Eigenlijk geen geld als je bedenkt dat het al 54 jaar meegaat.’
Over nuchterheid gesproken.
Jij was duidelijk al heel vroeg zelfstandig. Ik moest het allemaal nog leren na het studentenleven, omdat ik tijdens die jaren de was nog in het WE mee bracht naar huis (foei Ikke) en in de week ging eten in het studentenrestaurant. Ik was verwend besef ik vaak. Maar het kwam toch goed 😉
LikeGeliked door 1 persoon
Thuis liepen er nog steeds broers en zussen rond, dus mijn moeder had het druk genoeg. Jozef deed ook goed mee om alles uit te zoeken❤️
LikeGeliked door 1 persoon