Toen we gisteren in de namiddag thuiskwamen van het boodschappen doen hoorden we voor het eerst de merel, die uitbundig over zijn dag verhaalde in langgerekte melodieuze trillers. We stonden stil, het hoofd naar boven gericht, ogen die de kale takken en de daken afspeurden naar de kleine gevederde vriend temidden van die zachte en lenteachtige avondlucht. Een van de eerste bodes. Helder en onmiskenbaar.
Daarvoor waren we naar zoonlief en zijn gezin geweest. Het was een ware ziekenboeg en hij had al vermeld dat er virussen rondwaarden, misschien minder goed voor mij, maar we hadden elkaar al sinds de kerst niet meer ontmoet, dus dat betekende ‘negeren’ die dreiging. Gewoon gaan en zien waar het schip strandde. Onze schone dochter had al twee weken last van een flinke oorontsteking en de kleine krullebol had symptomen die wel heel erg op de bof leken. Zijn bleke snoetje, de dikke klier onder zijn wang, zijn stijve nek waren symptomen die ook pasten bij die kinderziekte, die nauwelijks meer voorkomt maar af en toe een opleving heeft ondanks de inentingen. Pas na de tweede inenting op negenjarige leeftijd schijn je echt immuun te zijn. De Benjamin, die geen Benjamin meer was, sinds de komst van zijn zusje, had te weinig geslapen en liet zich flink gelden. Zuslief lag doodgemoedereerd en stilletjes te genieten op haar kleedje, geen greintje ongein voor dat schatje, sterke vrouw. Een huis vol kinderen.
Gisteren hadden we met zoon en zijn vrouw het ook gehad over veel kinderen. Hoe deed jij dat is dan de vraag die ik krijg. ‘Vraag het maar eens aan mijn moeder’, zou ik daar op moeten antwoorden. Dat was pas een klus. Elf kinderen, een man die vanwege zijn nachtdiensten niet gestoord mocht worden in zijn slaap, geen moderne middelen en wel bergen van alles. Bergen was, bergen strijk, bergen groenten om schoon te maken, bergen stofnesten, bergen rommel en een ieniemienie huis. Misschien was dat een geluk bij een ongeluk.

We werden altijd bij het minste of geringste redelijke weer naar buiten gebonjourd, waar trouwens alle kinderen uit de buurt ook vertoefden. Of we werden ingezet als helpende hand, niet dat dat altijd even gladjes verliep. En toch kon ze het aan. Ze managede de hele santemekraam en slechts af en toe als we aan het zeuren waren of op haar zenuwen werkten, schoot ze uit haar slof.
In ons jonge gezin werd het huishouden nadrukkelijk op de tweede plaats gesteld. Eerst de kinderen dan de rest. ‘Als je nu afstoft, ligt het er straks weer’. Een ijzeren logica, maar niet altijd even handig. Soms zag ik door de zich opstapelende bergen geen uitweg meer. Dan liet ik helemaal de boel de boel. Nee, een echt huishoudelijk type ben ik nooit geweest in die dagen. Nu gaat het me beter af. Mede dankzij de hulp van Lief, die vriendschap heeft gesloten met de robotstofzuiger die we van zoonlief kregen, die hem niet meer gebruikte. Stoffie wordt om de dag door de woonkamer gedirigeerd en elke dag door onze slaapkamer. Lief ziet er nauwlettend op toe dat er niets wordt overgeslagen. Daar komt een bepaalde mate van toewijding aan te pas. Een discipline die ik mis bij bepaalde huishoudelijke bezigheden.
De longetjes zijn het stiekem wel eens met deze stofvrije ruimten. Maar oh, wat herken ik de momenten als het even minder gedisciplineerd er aan toe gaat, zoals bij zo’n ziekenboeg. Alle vier om mij heen liggend met witte toetjes op de bank en sluimerende onrust in mijn hart over de ernst van de kwaal, waarbij steevast gezegd werd dat we het even moesten aanzien. Zorg om de kinderen. Weifelend tot besluiten komen. Het lastigste wat er was.
Kinderen, ja, ze vragen veel van ons, maar ze zijn het OH zo waard!
LikeGeliked door 1 persoon
Dat is zeker waar. Ze zijn me alle vijf erg dierbaar❤️❤️❤️
LikeLike