Overpeinzingen

Langs een verstilde gracht

Heerlijk. De nieuwe Groene even doorgespit. Met name de rubrieken in Dichters en Denkers. Marja Pruis met een overpeinzing over in de war zijn en wanneer dat problematisch lijkt te worden. Is dat het moment waar je je tandenborstel op een wonderlijke plek opbergt en vervolgens drie maal de receptie belt van het hotel waar je vertoeft, om vervolgens de beschamende vindplaats te ontdekken. Of als je per ongeluk op de fiets de bewegwijzering van de dochter volgt en op een kruispunt belandt waar fietsers niet welkom zijn? Te weten dat je in de war bent, wanneer begint dat? We hebben allemaal wel eens een vergeet-moment. De gewoonste zaak van de wereld. Ooit, jaren geleden heb ik eens een ‘vergeet-dagboek’ bij gehouden, met woorden die ik me niet meer kon herinneren, die ik echt, even of langer, kwijt was. Het was in een periode waarin de werksituatie veel stress opleverde. Niet zo verwonderlijk dus. Maar op een gegeven moment, stel ik me zo voor, zijn excuses niet langer aanwezig. Als de tijdelijke aard verdwenen is, dan mag je je zorgen maken, maar weet je dat dan nog.

Gisteren moesten we naar de Uithof omdat de dochter van lief een minor had over een muziekstudie die ze volgde aan de PABO. Daar zou ik maar heel even blijven kijken om vervolgens richting centrum van Utrecht te gaan voor de jaarlijkse voorstelling van theater-kleinzoon, kunstenaar in de dop. Maar bij het gesteggel om dichterbij de Hoge School te kunnen komen, schatte ik in, dat ‘even vlug’ geen haalbare kaart zou worden. Na beraad met lief besloten we op te splitsen. Hij de dochter en ik de kleinzoon. Dat was rustgevender. Na een belletje met zoonlief kon ik hem, nu ik tijd had, nog wat Soto brengen en daarna moest ik een parkeerplek gaan zoeken in Utrecht. De Singel had ik al bedacht, daar is het precies een euro minder duur dan bij de Dom. Zuinigheid met vlijt bouwt huizen als kastelen.

Rondje nostalgie werd het, want ik liep de Herenstraat door, waar Lief en ik in de jaren zeventig nog wel eens kwamen. Ooit hadden we daar in de gezellige vrij kleine ruimte van het enorme pand, de legendarische Dubliners mogen aanschouwen. Nog altijd is het refrein van het laatste lied ‘The Wild Rover’ dat ze speelden, geliefd gebleven en woordelijk op te lepelen. Niet dat dat zo ingewikkeld was hoor. De letterlijke tekst ervan is ‘And its no, nay, never(klap, klap, klap, klap) No, nay, never, no more, will I play the wild rover, no, never, no more.’

Er tegenover lag het steegje waar onze kroeg ‘de Bedstee’ zich bevond. De enige kroeg die na sluitingstijd de mensen die binnen waren, duldde tot de volgende ochtend. Daar ben ik niet naar op zoek gegaan. Ik zag de ingang van de oude Tiel Utrecht, waar ik een blauwe maandag nog als koffiemeisje had gewerkt als puber en waar ik net zo snel weer verdwenen was, omdat toen al de cultuur me niet aanstond. Foute grappen over meisjes die de koffie schonken uit grote ketels. Ik was er duidelijk niet op mijn plek. Dan gaat een fijne werkkring boven de ambitie.

Vervolgens voelde ik een spoor van jaloezie bij het zien van de bewoners van sommige van die enorme panden aan de Nieuwe gracht. Een man die bij het goudgele lamplicht in een makkelijke fauteuil zijn krant zat te spellen. Grote planten, imponerende kunst aan de muur. Oh…Zo te wonen en te wandelen op een zondagmorgen langs een verstilde gracht.

2 gedachten over “Langs een verstilde gracht

Reacties zijn gesloten.