Gisteren was het opruimmaandag. Dat had ik besloten toen niemand anders met werk was gekomen. ‘Ledigheid is des duivels oorkussen’. Dat is er in ieder geval goed ingebrand. Lanterfanten is er nauwelijks bij.
Het kan ook niet anders met het lichtende voorbeeld als mijn moeder was. Het enige moment dat je haar kon betrappen op een dergelijke ‘zonde’, was in de ochtend. De tafel was de avond ervoor gedekt, het brood stond klaar, de groten hielpen de kleinen en mijn moeder wachtte tot het geluid verstomd was en een gezapige rust door het huis heen trok. Dan pas stommelde ze in haar peignoir naar beneden, dronk een kop thee, at een sneetje brood en dook vervolgens op de grond om op haar knieën uitgebreid de krant te lezen. Daarna nam het leven een vlucht. Opgeladen kon ze de dag aan en trotseerde menig multitasker heden ten dage, die zou willen bewijzen dat hij het beter kon.
Voddenboer (fotograaf: Eugène Atget, Parijs, 1899)
Het opruimen ging per onderdeel. Er was een moment dat er drie planken van de boekenkast werden gesopt en geordend, hetzelfde gold voor de planken met de kippenverzameling. Het stoffen en stofzuigen was iets van vlak voor de visite, dan zag je er nog wat van. Zo kabbelde het voort. Was, strijken, bedden verschonen, stoffen , ramen lappen in etappes, trappenhuis te lijf gaan, kamers opruimen, kelder uit-en vervolgens weer inpakken, keuken soppen, en vaat wassen. Twee keer per jaar werd de kledingkast uitgemest. In hoeveelheid moet dat een fluitje van een cent geweest zijn. We hadden zomerkleren en winterkleren en dat was een fractie van de vulling van nu. Mijn moeder gaf alles door, eenvoudigweg omdat de ruimte er niet naar was om het te bewaren. Als iets tot op de draad versleten was en de gaten er in vielen, ging het naar de voddenboer, die een keer per week langs kwam en zijn langgerekte doorrookte kreet de straat in jodelde:’Vodduuuuuuuuuuuh’.
De kippetjes, vóór er geruimd was.
De opruimwoede van nu gold mijn slaapkamer. Het Mekka met de laatste relikwieën uit een losbandig leven. Het boompje met de foto’s van vroeger, Buddhabeeldjes al dan niet in scherven, de klei gebakken kippen van de kinderen, een allereerste olieverfschilderijtje, een spreuk van Janusch Korczak, ooit van stagiair Teun gehad, die hem overleefde en daarom nog meer dierbaar werd. Het kastje met de sieraden in de grappige laden en de kleine beelden achter glas. De tijdschriften, de rommelkast met sjaals en schoenen. Kleding. Iedere kleur een eigen plank, te veel om in een jaar aan te trekken. Wat hangt, hangt aan de la van de rommelkast. Natuurlijk is er ook hier, in dat Heilige der heiligen, de boekenkast. Twee Billies tegen elkaar tot de nok gevuld. Onder het bed de plastic bakken met ontelbare foto’s.
Kunst met mijn lievelingsjasje uit de jaren zeventig.
In de opruimwoede wordt de kledingkast plank voor plank leeggehaald, nagekeken, met een ‘zit het echt helemaal lekker’ en ‘vallen de gaten erin’ blik. Met een opkomende rommelmarkt valt de keuze licht. Anders weet de kringloop er raad mee. De dierbaarste en de mooiste lappen worden tot Kunst verheven. Met repen stof laat ik de kinderen op school vlechten, fietswielen, grove weeframen en alles wat maar voorhanden is. Twee en een halve rommelmarktzak en een ‘vodduh’zak rijp voor de Emmaus later, is de kamer een lust voor het oog. Schoon en opgeruimd, net als mijn hoofd. ‘Bijhouden’ murmelt het diep van binnen en dan start de zoveelste vruchteloze poging tot dat onbegonnen werk. Huishouden, een eeuwig perpetuum mobile!
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.